Zie je die tekening hiernaast?
Eerlijk gezegd weet ik niet meer waar ik hem vandaan heb.
Ik ben hem jaren geleden ergens tegengekomen en heb hem bewaard, omdat hij zo mooi uitdrukt wat er in veel opleidingssituaties, dus ook in trainingen, gebeurt.
Men maakt in opleidingssituaties vaak onderscheid tussen homogeen samengestelde groepen en heterogeen samengestelde groepen, maar ik beweer dat er geen homogeen samengestelde groepen bestaan.
Ga maar na: niemand heeft dezelfde bagage, dezelfde kwaliteiten en dezelfde capaciteiten.
In elke trainingsgroep zijn er dus niveauverschillen en daar moet je als trainer iets mee.
Dat wil niet meteen zeggen dat de één beter of slechter is dan de ander. Een olifant is ook niet persé beter of slechter dan een goudvis. Hij kan wel beter lopen, maar die goudvis kan dan weer beter zwemmen.
Zo is het met deelnemers ook.
Voor jou als trainer is dat wel lastig. Je hebt een trainingsdoel en je wilt graag dat alle deelnemers dat doel behalen. Voor sommige deelnemers ligt dat doel binnen handbereik en voor anderen lijkt het mijlenver weg.
Hoe kun je er als trainer nu toch voor zorgen dat alle deelnemers dat doel behalen?
Daar wil ik de komende 3 weken over bloggen.
Ik wil je in 3 blogartikelen laten meekijken in mijn aanpak als ik groepen deelnemers krijg bij wie het kennis- en/of ervaringsniveau uiteenloopt.
Het begint allemaal bij het in kaart brengen van wat je zou kunnen verwachten. Als je immers weet wat je zou kunnen verwachten, is het gemakkelijker om met deze verschillen om te gaan.
De eerste stap is daarom voor mij altijd het goed uitschrijven van mijn trainingsdoelen én van de minimale te verwachten beginsituatie.
Over het uitschrijven van trainingsdoelen heb ik al vaker geschreven. Een artikel dat jou daarbij goed zou kunnen helpen is “De 3 vragen waarmee jij jouw trainingsdoelen helder in kaart krijgt.”
Over de minimale te verwachten beginsituatie moet ik misschien nog iets toelichten.
Waarschijnlijk ben je al gewend om van een algemene beginsituatie uit te gaan. Je doet dat op basis van de informatie die je van je opdrachtgever ontvangen hebt of die je in de intake verzameld hebt.
Een algemene beginsituatie gaat echter uit van een homogeen samengestelde groep: je kiest één beginsituatie en gaat ervan uit dat die voor alle deelnemers geldt. Maar in de praktijk zijn er deelnemers die meer kennis of ervaring hebben en misschien ook wel deelnemers die minder kennis of ervaring hebben.
Door niet uit te gaan van een algemene beginsituatie, maar van een minimale beginsituatie creëer je ruimte voor alle kennis- en ervaringsniveaus. Je stelt jezelf de vraag: “Wat kennen en kunnen AL mijn deelnemers in elk geval voordat we aan de training beginnen?” Dat beschrijf je zo concreet mogelijk.
Nu ontstaat er een bandbreedte waarbinnen de training zich gaat afspelen: van de minimale beginsituatie tot de uiteindelijke trainingsdoelen.
Volgende week vertel ik je hoe ik die bandbreedte verder invul, zodat elk niveau daarin tot zijn recht kan komen.
Vond je dit artikel waardevol? Deel het dan met andere trainers, voor wie het eveneens van waarde kan zijn. Dat kan bijvoorbeeld via LinkedIn, Twitter, Facebook of Google+. Dankjewel daarvoor.
Ik snap wat je zegt, maar ben wel benieuwd hoe je er voor gaat zorgen dat het dan voor de mensen met meer kennis en ervaring niet saai, te langzaam, te makkelijk gaat worden. Ik merk dat ik vaak rekening houd met de mensen met het laagste niveau. Ik kan de rest van de groep dan ook voldoende aanbieden, maar het gebeurt wel dat er 1 of 2 mensen in de groep zitten die achteraf toch zeggen dat ‘het wel wat dieper’ of ‘wat sneller’ had mogen gaan.
LikeLike
Die vraag kan ik me goed voorstellen. Voor het antwoord moet je nog even geduld hebben. In stap 2 leg ik uit hoe je de bandbreedte kunt invullen en in stap 3 wat je er vervolgens mee kunt doen om ervoor te zorgen dat iedereen op z’n eigen niveau en in z’n eigen tempo kan leren. Nog even geduld dus… (sorry)
LikeLike
Wat leuk, toevallig had ik vd week een gesprek met een vriendin over deze tekening. Dat ging over het basisonderwijs en hoe je dan zorgt dat (in dit geval) de aap zich ook kan blijven ontwikkelen. Los daarvan is het belangrijk dat de olifant en goudvis, zich bewust worden van eigen kwaliteiten en toegevoegde waarde. Ik jik uit naar je vervolg.
LikeLike
Zo zie je maar weer: het is zo’n universeel en tegelijk complex thema onder opleiders, of het nu op een school of in een training is.
Had je gezien dat deel 2 al online staat? Je kunt hem hier lezen: http://trainingsexpert.nl/niveauverschillen-in-je-training-lastig-stap-2-van-mijn-aanpak
LikeLike