Dat weerstand in trainingen een onderwerp is waarmee veel trainers en hun opdrachtgevers te maken hebben, bleek wel uit de grote hoeveelheid reacties die ik mocht ontvangen op mijn vorige blogpost “Wie wil er graag niets leren?”. Dank daarvoor! Uit diezelfde reacties bleek ook dat mijn oplossing (deelnemers zelf laten benoemen waarom ze graag willen deelnemen) gemakkelijker gezegd dan gedaan is. “Hoe reageer je dan als een deelnemer zegt dat hij dit allemaal al weet en kan?”, was bijvoorbeeld een vraag die ik kreeg.
Om die vraag te beantwoorden moeten we eerst even een stapje terug. Het doel van een training is dat de deelnemers kennis en/of inzicht verwerven, waarmee ze hun vaardigheden gaan uitbreiden en oefenen. Dat kan gaan over het verdiepen van reeds aanwezige vaardigheden of het aanleren van nieuwe vaardigheden. Omschreven in een leerdoel kun je dat verwoorden als: “Na deze training kunnen de deelnemers.. (vul maar in)”. De nadruk in die zin zou moeten liggen op “de deelnemers”, want zij zijn het materiaal waarmee je aan het werk gaat en zonder hen lukt het nooit om het leerdoel te behalen.
Dit klinkt ontzettend logisch en dat is het ook. Tegelijkertijd is het iets dat vaak vergeten wordt. Trainers zijn dan zo bezig met de inhoud van de training, de vorm die ze opgezet hebben en de mooie werkvormen die ze bedacht hebben, dat ze vergeten dat die inhoud pas aan bod komt als ze met de deelnemers gaan werken.
De eerste stap is dus contact maken met je deelnemers. Dat begint al bij binnenkomst. Als het even kan begroet ik elke deelnemer persoonlijk, het liefst direct bij de deur. Maar ook daarna, als de training begonnen is, blijft het contact met de deelnemers belangrijk. Laat merken dat je hen ziet, hoort en begrijpt door te reageren op wat er in de groep èn bij individuele deelnemers gebeurt.
De tweede stap is het creëren van een veilige leeromgeving. De deelnemers moeten weten en ervaren dat het veilig is om zichzelf te zijn, om vragen te stellen, om te oefenen en om fouten te maken. Dit kun je hen in eerste instantie al laten ervaren door ervoor te zorgen dat de trainingsruimte dusdanig ingericht is, dat de deelnemers bij binnenkomst direct zien waar ze kunnen plaatsnemen, dat materialen klaarliggen en dat het programma met begin-, pauze- en eindtijden duidelijk is. Aan het begin van de training kun je jouw regels (klinkt wat autoritair, maar afspraken zijn het niet, omdat jij deze bepaalt) benoemen en de deelnemers om instemming vragen (en zo worden het toch nog afspraken ). Denk dan aan regels over geheimhouding, mobiele telefoons, urgente zaken die tussendoor komen, wanneer en hoe op elkaar reageren, etc.
Pas daarna komt de derde stap aan bod: de start van de training, waarin je de deelnemers vraagt te benoemen waarom ze graag willen deelnemen. Als je dan een deelnemer treft die antwoordt dat hij niet graag wil deelnemen, omdat hij dit allemaal al weet kun je met hem/haar het gesprek aangaan. In dat gesprek vraag je zoveel mogelijk naar feiten. Vraag bijvoorbeeld wat hij/zij precies weet over dit onderwerp, hoe hij/zij dit toepast in zijn/haar werk, in welke situaties dit heel goed ging, in welke situatie dit nog niet vlekkeloos verliep, etc. Stel gerichte vragen en luister goed naar de antwoorden. Elk antwoord leidt tot een nieuwe vraag, tot het moment dat de deelnemer iets benoemt waarmee hij/zij nog wel iets meer zou willen doen (en dat moment komt ongetwijfeld). Jij kunt aangeven dat je dat onderwerp noteert om er later in de training op terug te komen en de deelnemer kan aangeven dat hij/zij hier graag wil zijn om daarover meer te leren.
En? Wist jij dit allemaal al? Misschien kun je mij dan laten weten waarover jij meer zou willen lezen. Ik hoor het graag!
Een gedachte over “Ik weet dit allemaal al!”